Overheid steunt initiatief Nederlands-Indische gemeenschap voor erkenning verleden

Samen met vertegenwoordigers van de Nederlands-Indische gemeenschap heeft staatssecretaris Martin van Rijn (VWS) afspraken gemaakt over de verankering van het Indisch verleden in de Nederlandse samenleving.

Belangrijk onderdeel van deze zogenaamde collectieve erkenning is een centrale ontmoetings- en herinneringsplek, een Indische pleisterplaats, aan de Sophialaan 10 in Den Haag. Ook zijn met Indische vertegenwoordigers (Indisch Platform, Indisch Herinneringscentrum, Stichting Pelita en Stichting Herdenking 15 Augustus 1945) afspraken gemaakt over het verbreden van herdenkingsactiviteiten en het zorgaanbod voor de eerste generatie Indische Nederlanders. Van Rijn stelt voor de plannen jaarlijks zo’n 1,5 miljoen euro beschikbaar. Vanaf 2022 is dat jaarlijks 1 miljoen euro. Dat schreef de bewindsman afgelopen vrijdag in een brief aan de Tweede Kamer.

Zowel de inheemse bevolking als de Nederlandse burgers en militairen in Nederlands-Indië ondergingen een zware oorlogstijd nadat de Japanners in maart 1942 het land bezetten. Na de Japanse capitulatie en tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd zijn in de circa 20 jaar vanaf 1945 zo’n 300.000 personen naar Nederland getrokken in grofweg vier migratiegolven. Het bestaan in Nederland viel deze mensen zwaar: ontheemd, berooid en vaak getraumatiseerd trof men een land in opbouw aan waar weinig interesse was voor het leed dat men in Azië had moeten ondergaan. In gesprekken met vertegenwoordigers van de Nederlands-Indische gemeenschap bleek er brede steun om te zoeken naar een passende wijze van een brede ‘collectieve erkenning’ van hetgeen men in Nederlands-Indië en na aankomst in Nederland heeft meegemaakt. Zo kunnen ook toekomstige generaties kennis nemen van dit bijzondere stuk vaderlandse geschiedenis.