Als het eten niet lekker zit

Lisette Thooft 178 januari / februari 2018 Gezondheid

Overpeinzingen over sudderkarbonaadjes, schuldgevoel, schoolmelk en sojavla. 

Ooit ben ik vegetariër geworden, omdat ik mijn kat had laten afmaken. Er was niks mis met de kat, behalve dat hij in huis plaste. De eerste dierenarts die ik consulteerde, zei: ‘Een gezonde kat maak ik niet af. Zet maar overal bakken neer.’ Dat hielp niet. De kat plaste zelfs in de kinderwagen van onze baby. De volgende dierenarts willigde mijn verzoek wel in.

Daarna voelde ik me schuldig, want het waren natuurlijk gewoon míjn stress-vibes, veroorzaakt door een postnatale depressie na de geboorte van mijn tweede kind, waardoor mijn kat zo van slag was. Ik was blij dat de dierenarts het probleem had opgelost, maar het zat me niet lekker.

Het schuldgevoel gaf me precies het duwtje dat ik nodig had om vegetariër te worden – alsof ik daarmee iets kon goedmaken tegenover de dierenwereld. Eigenlijk was ik al lang tegen vlees eten. Maar ja, mijn toenmalige partner was een enthousiast carnivoor en hij kon zó lekker vlees klaarmaken dat ik toch steeds weer voor de verleiding was bezweken. ‘De vleespotten van Egypte’ had ik vaak gedacht bij zo’n pan vol botermalse sudderkarbonaadjes. Zoals de Joden in de woestijn terugverlangden naar een vroegere tijd vol welvaart kon ik terugverlangen naar mijn vroegere onbevangenheid rond voedsel. Want wat niet weet dat niet deert, maar wat je wel weet, drukt op je geweten.

Lange jaren ging het goed als ovo-lacto-pisci-vegetariër (vleesvermijder die wel vis, zuivel en eieren eet). Ik voelde me lichtelijk verheven boven vleeseters. De bio-industrie verdiende niets meer aan mij, en ook aan de mestcrisis had ik part noch deel. Ik bedacht zelfs dat klanten van de slager maar een pondje mest bij elke aankoop zouden moeten meekrijgen, zo van: ‘Zorg maar dat u dat kwijtraakt, ons lukt het niet meer.’

Maar op een dag las ik tot mijn schrik dat iemand had bedacht: als je een stuk kaas koopt, zou je er eigenlijk een zakje mest bij moeten krijgen, zo van: ‘Zorg maar dat u dat kwijtraakt, ons lukt het niet meer.’

Huh?

O ja, dat is waar, zuivel komt van melkkoeien en die schijten ook. Dat was wel een domper. Maar ik was nog opgegroeid met schoolmelk, met Joris Driepinter en met Melk, de Witte Motor. Iets in mij geloofde dat een mens niet zonder zuivel kan. Je hebt die eiwitten toch nodig?

Inmiddels woonden we aan de rand van een dorp waar de weilanden beginnen. Vaak horen we ergens een koe klaaglijk loeien, soms tot diep in de nacht. Zachtjesaan drong tot mijn bewustzijn door hoe het eigenlijk kan dat koeien zoveel melk geven, waaruit al die heerlijke kaas en boter en yoghurt worden gemaakt: omdat ze elk jaar kunstmatig worden geïnsemineerd en een kalfje krijgen, een koeienbaby waarvoor de melk eigenlijk bestemd is, dat direct bij ze wordt weggehaald. Dan loeit zo’n moederkoe klaaglijk: ze is haar jong kwijt. Dat is ook bij biologische boeren zo. Hoe kan het ook anders? De melk is voor ons.

Huh?

Ja, maar dat is helemaal niet erg, hoor, verklaren deskundigen. Een koe is geen mens. Haar moederlijke impulsen doven snel uit. Ze loeit misschien een etmaal, maar daar hoef je niet op te letten…

Het zat me niet lekker. Wat doet dat met een koe om elk jaar opnieuw een baby direct na de geboorte te moeten afstaan? En wat doet het met kalveren om moederloos op te groeien?

Maar ja, hè? Wat is latte macchiato zonder melk? En muesli zonder yoghurt? Om het nog maar niet te hebben over die wereld van de kazen en de kaasjes, zo oergezellig, oerhollands, oerfrans, oer-alles eigenlijk.

Toen ontdekte ik dat zuivel helemaal niet zo gezond is als ons altijd wordt voorgespiegeld door de zuivelindustrie. Van een ademtherapeut hoorde ik dat je niet optimaal kunt ademen zolang je zuivel gebruikt, want melk verslijmt. Aha, dáárom had ik altijd zo’n natte neus en versleet ik zoveel papieren zakdoeken. Astmatische kindertjes kun je helpen door ze geen zuivel meer te geven. En die dochter van mij die nooit melk had willen drinken als kind was helemaal geen uitzondering; steeds meer kinderen blijken lactose-intolerant.

Je hebt het melksuikersplitsende enzym lactase nodig om lactose te kunnen verteren en dat hebben we als baby allemaal nog wel, maar het ontbreekt bij 80 procent van de volwassen wereldbevolking. Ook als je goed tegen melk kunt in je jeugd produceert je darm steeds minder lactase naarmate je ouder wordt. Melkproducten zijn dus eigenlijk babyvoedsel. Opvallend feit: in gebieden waar geen of weinig zuivel wordt gegeten, hebben mensen minder kanker en minder osteoporose.

Pijnlijke avond

Op een dag zag ik de documentaire What the Health van Kip Andersen, een overdonderende getuigenis van de schadelijke effecten van vlees, vis én zuivel. Een borstkankerpatiënt bijvoorbeeld die elke dag een potje yoghurt eet, stelt deze regisseur, heeft driemaal zoveel kans om jong aan kanker te overlijden als haar veganistische lotgenoot.

In de film zie je Andersen in gesprek met de directeur van de Amerikaanse diabetesvereniging. Is er verband tussen diabetes en dieet, vraagt hij. ‘Absoluut niet,’ reageert de directeur. ‘Je kunt gewoon eten wat je wilt, dat heeft niets met de ziekte te maken.’

‘Ah,’ zegt Anderson en hij haalt een stapel papier tevoorschijn. ‘Er is wel wetenschappelijk onderzoek waaruit een verband blijkt tussen diabetes en vlees, vis en zuivel.’

‘Het interview is nú afgelopen,’ briest de directeur.

Vervolgens vertelt Anderson dat hij eens heeft nagetrokken wie de sponsors zijn van deze vereniging. En ja hoor, daar horen vlees- en zuivelproducenten bij. Ook de grote kankerorganisaties en de hart- en vaatziektenclubs blijken linksom of rechtsom geld te ontvangen uit de vee-industrie. Geen wonder, suggereert de film, dat we voortdurend van officiële instanties te horen krijgen dat we vlees, vis en zuivel móeten blijven eten, omdat die zouden horen in een gezond dieet. Intussen boekt tenminste één Californisch instituut overtuigende resultaten met zwaarlijvige en zieke mensen die prachtig afvallen en opbloeien op een plantaardig dieet.

Die film was de druppel. Op weg van de bioscoop naar huis fietste ik langs een natuurvoedingssupermarkt om melk- en yoghurtvervangers in te slaan. Er bleken schappen vol te zijn met substituten, gemaakt van soja, rijst, haver, kokos, noten, peulvruchten, van wat niet eigenlijk. Voortaan was ik honderd procent vegan.

Direct liep ik tegen het eerste probleem aan. We zouden bij vrienden eten en ik liet vooraf in een e-mail weten dat ik veganist was geworden. ‘Zal ik komen meeborrelen en tijdens het eten snel even terug naar huis tuffen voor mijn eigen hap?’ stelde ik voor. Ik dacht: de gastvrouw zal wel aanbieden om voor mij iets plantaardigs te maken. Nee hoor.

‘Doe dat maar,’ mailde ze gepikeerd terug. ‘Want veganistisch koken is me toch een brug te ver.’ Het werd een wat pijnlijke avond. Ze vonden me lastig.

Het ís ook lastig, merkte ik, lekker koken zonder zuivel. Ik moet eraan wennen. Je mist iets: het romige, het volvette, het smeuïge, het botertje tot de boom, the fat of the land, het gevoel van melk en honing. Soms krijg ik ineens een vleugje verlangen naar de smaak van een ei, een dikke laag roomboter of een vette makreel.

Maar als ik daaraan toegeef, smaakt het nooit meer zoals vroeger, zoals ik dacht dat het zou smaken. Een vers broodje met roomboter en kaas bijvoorbeeld – wat klinkt lekkerder dan dat? – blijkt een vettig laagje in mijn mond achter te laten.

Huh? Was dit altijd al zo?

Subtiele bevrijding

Wat ik óók voel, is een subtiele bevrijding. Ik doe niet meer mee aan die behandeling van dieren als dingen. Voor mij hoeft er nooit meer een koe om haar kalfje te loeien.

Het maakt een ietwat ontremde eter van me, merk ik. Ik eet meer dan vroeger, want ik mag ineens alles van mezelf, binnen de grenzen van het plantaardige. Afgevallen ben ik dan ook niet, wat ik wel jammer vind, want ik zou er best ascetisch willen uitzien, lean and mean. Dat staat zo spiritueel. Het punt is dat ik minder ascetisch ben dan ooit.

Ik mag bijvoorbeeld best een berg aardappeltjes op mijn bord scheppen, krokant gebakken in olie met knoflook en rozemarijn. Ik mag smullen van verrukkelijke hamburgers van nepvlees, en ik mag veganistische taarten en cakejes eten met namaakroom en soja-vla, zelfs met suiker, want dat is ook honderd procent plantaardig. Ik mag wijn drinken en vegan ijs snoepen en pure chocola…

‘Nu pas realiseer ik me hoeveel morele oordelen ik had over eten, wat ik van mezelf eigenlijk allemaal niet mocht.’

Nu pas realiseer ik me hoeveel morele oordelen ik had over eten, wat ik van mezelf eigenlijk allemaal niet mocht, nu ik dit ineens allemaal wél mag. Voor het geld hoef ik het niet te laten, want wat ik uitspaar aan vlees, vis, kaas, boter en andere zuivelproducten maak ik echt niet op als vegan feestbeest.

Ook heb ik de indruk dat ik geestelijk wel een beetje leaner and meaner ben geworden: scherper, helderder. Moeilijk hard te maken natuurlijk, maar ik kan me er iets bij voorstellen: als je geen babyvoedsel meer eet, word je vast geestelijk ook volwassener.

Maar het zit me nog steeds niet helemaal lekker. Wil de sla niet liever doorschieten en bloeien dan bij mij als baby-blaadjes op het bord belanden? Wat doe ik de planten aan die voor mij zo jong en teer uit de grond worden gerukt, omdat ze dan nog mals en sappig zijn?

Nee hoor, grapje. Het zou misschien een logische volgende stap zijn om alleen maar vruchten en noten en zaden te eten die uit zichzelf op de grond vallen… Of helemaal te stoppen met eten. Maar als ik dat ooit doe, is het hopelijk niet uit schuldgevoel. •

Lisette Thooft schrijft, coacht en is in opleiding tot rebalancer.

Reacties

Geef een reactie