Verdwijnen in de wildernis

The Optimist 176 september / oktober 2017 Natuur & Milieu

In de wildernis vindt Arita Baaijens vrijheid. Ze is een ontdekkingsreizigster, die van haar hunkering naar ‘iets anders’ haar beroep heeft gemaakt. Nu wil ze zoveel mogelijk mensen laten ervaren dat wij verbonden zijn met de natuur.

Hoe lang lig ik hier eigenlijk omhoog te turen? Tien minuten? Een halfuur? Ik heb werkelijk geen idee. Mijn rationele, tijdgebonden brein lijkt uitgeschakeld, overgenomen door zintuigen die zich steeds verder openen, als bloemen die het zonlicht voelen van een nieuwe dag. Voor mijn ogen dansen gebladerte en daarachter wolken, een constant veranderend kader vol vogels en insecten. In mijn oren vechten geluiden om voorrang. Een briesje streelt mijn huid, de zachte grond nodigt mijn lijf uit tot ontspanning. Alsof ik hier, op dit verborgen plekje, de rest van mijn leven zou kunnen blijven liggen.

Verdwijnen in het landschap: dat is wat ontdekkingsreizigster Arita Baaijens al ruim dertig jaar doet. Bij voorkeur in de grote leegtes van deze wereld – de Sahara, Siberië, Papoea Nieuw-Guinea – maar als het moet evengoed in een doodnormaal Amsterdams stadspark. Daar zijn we vandaag.

Baaijens heeft het Amstelpark uitgekozen, een oase van rust die bij station RAI in Amsterdam-Zuid tegen de ringweg A10 geplakt ligt. Toen ze nog braaf werkte als milieubioloog voor de overheid, begon ze hier, in dit park, de natuur dagelijks te bestuderen. ‘Besef je nu hoeveel je normaal gesproken mist van wat er allemaal om je heen gebeurt?’, vraagt ze nadat ze mijn observatieoefening tussen de bomen tot mijn spijt heeft beëindigd.

Een paar weken eerder ontmoette ik Baaijens voor het eerst. In 2014 ontving ze de Women of Discovery Humanity Award. Dat jaar riep de Spaanse Geografische Sociëteit haar uit tot Traveler of the Year.

Haar appartement in de Amsterdamse Pijp leek wel een Oosterse bazaar. Veel tapijten en kussens, nog meer boeken, met titels als How Forests Think, Mapping Paradise en Tent Life in Siberia. En uiteraard een plank vol ontdekkingsreizigsters. Zoals A scandalous life over Jane Digby, een Engelse vrouw die haar leven als aristocrate verruilde voor een avontuurlijk leven en in Syrië stierf als echtgenote van een veel jongere bedoeïenensjeik. Of Reis naar het noodlot, over de puissant rijke Haagse freule Alexandrine Tinne, die werd vermoord in de Sahara.

Te midden van dat alles een slanke, gebruinde dame van 61 jaar met heldere oogopslag en overdadige energie. (‘Ik had vanochtend nog broodjes willen halen voor bij het interview, maar ik kreeg ineens allerlei ideeën die ik móest opschrijven!’) Haar kleding – Mongoolse viltpantoffels, nylon afritsbroek, bloemetjescolbert – is even eclectisch als de onderwerpen van ons gesprek.

Het afgelopen jaar ben ik, zelf nogal op zoek naar meer natuur en avontuur in mijn leven, gefascineerd geraakt door Baaijens’ stoutmoedige levenswandel. Nadat ze op haar eenendertigste haar baan had opgezegd, zwierf ze ruim twintig winters achtereen met kamelen door de Sahara, een van ’s werelds hardvochtigste bio-topen. Te paard verkende ze daarna het mystieke Altaj-gebergte in Centraal-Azië, het thuis van sjamanen en volgens de overlevering de toegangspoort tot het paradijs. En nu is ze net terug uit de zuidelijke hooglanden van Papoea Nieuw-Guinea, waar ze maandenlang verbleef bij de Soabesi, een jagersvolk waarvoor een uitgedoofde vulkaan het centrum is van het universum.

Wat valt er allemaal wel niet te leren van zo’n vrouw? Kan zij vertellen wat er nodig is voor een avontuurlijk en autonoom leven, in verbinding, zonder afremmende angst?

Zo’n leven heeft Arita Baaijens immers ook op zichzelf en de wereld moeten veroveren, opgroeiend in Ede, een stadje dat ze omschrijft als ‘hypocriet en bekrompen’. Haar vader verlaat het gezin als zij zeventien is, wat vermoedelijk de basis legt voor haar zelfverklaarde ‘enorme bindingsangst’. Baaijens: ‘Trouwen, kinderen, bezit: in dat soort zaken heb ik het geluk nooit gezocht. Ik heb nooit ergens aan vast willen zitten.’

In plaats daarvan is er altijd die hunkering naar ‘iets anders’, vaag en nauwelijks in woorden te vatten. Totdat ze eind jaren zeventig in de dan nog door Israël bezette Sinaï kennismaakt met de woestijn. ‘Beelden bepalen je leven. In dit geval was dat beeld een bedoeïen die de bus uitstapt en de oneindige leegte tegemoet loopt. Dat wilde ik ook: verdwijnen in een landschap dat zó groots en machtig is dat het je zomaar kan vermorzelen.’

Eenmaal weer thuis hoort ze via via over ene Carlo Bergmann, een Duitser die acht maanden per jaar met kamelen de woestijn doorkruist. Na enkele stroeve ontmoetingen (‘ik vond hem nogal een arrogante lulhannes’) krijgt ze hem toch zover dat hij haar tegen betaling meeneemt op expeditie. Het idee is om drie maanden te gaan. Baaijens houdt het een maand met hem uit. ‘De zadels vlogen in het rond, zulke ruzie hadden we.’ Toen kwam voor haar het moment van de waarheid: ‘Ging ik in mijn eentje blijven in de woestijn, al kon dat zomaar mijn dood worden?’

Ja dus. Het blijkt verre van makkelijk. De ‘internetgeneratie’, zegt ze, kan zich zoiets niet eens voorstellen: de woestijn in met als enige navigatie een kaart en een oud kompas, en als enige kameraad een kameel, Mabrouka, Arabisch voor ‘gelukgewenst’. Niettemin voelt de grote leegte, juist in haar eentje, instinctief als thuis. Waarom? Ze kan het niet goed in woorden vatten. ‘Het was gewoon zo. De woestijn was simpelweg mijn plek. Vergelijk het met een grote liefde vinden – dat kun je ook niet uitleggen, maar je weet het onmiddellijk als het zover is.’

Tijdens die eerste solotrip, die een week of drie duurde, leerde ze twee lessen, zegt ze. ‘Eén: mijn identiteit is een illusoire constructie. Dat inzicht trof me als een hamerslag onder een struik, schuilend voor de middagzon. Vraag: wie ben ik eigenlijk? Kraakhelder antwoord: helemaal niemand! Mijn kameel heeft me niet nodig, de woestijn niet, niets of niemand hier niet. Ik doe er volstrekt niet toe. En dat terwijl ik mezelf altijd zo belangrijk had gevonden. Shit! Dan heb ik dus 31 jaar geïnvesteerd in iets dat niet bestaat.’

En twee? ‘Ik doe al mijn hele leven wat anderen willen. Als ik het helemaal in mijn eentje moet bepalen, dan weet ik niet meer wat ik moet doen… Die twee lessen samen leverden een totale crisis op.’

Eén ding was gelukkig wél glashelder: ze zou hoe dan ook voor langere tijd terugkeren in de woestijn. Later, redeneerde ze, zou ze wel begrijpen waar het allemaal goed voor was. ‘Het leven ontsnapt nu eenmaal aan strategische plannen’, zegt ze. ‘Het is alleen te ontdekken via de ongebaande paden.’ Reizen met een doel? Nee, ‘gewoon gáán’, vindt Baaijens. ‘Het reizen ís het doel. Om daarmee alles tot bloei te laten komen wat in potentie in je aanwezig is.’

Terug in Nederland blijkt het niettemin moeilijk om haar gewone bestaan los te laten. ‘Ik was de eerste in mijn familie die had mogen studeren, dus mijn goede baan opzeggen was verschrikkelijk eng.’ Ze besloot ermee te wachten tot haar moeder er niet meer is. Een paar maanden nadat zij overleed, in 1989, nam Baaijens ontslag. ‘Ik heb een glas champagne gedronken en ben vertrokken naar Egypte.’

Op de Suq Gemal, ’s werelds grootste kamelenmarkt, koopt ze twee kamelen. Met het volwassen vrouwtje Gatifa en het jonge mannetje Rashid, plus haar eerste kameel Mabrouka, trekt Baaijens vanaf die tijd elke winter zes maanden solo door de woestijnen van Egypte en Soedan. Ze volgt karavaanroutes als de oeroude Darb el Arba’in, ofwel ‘weg der veertig dagen’, waarover vroeger slaven hun trieste lot tegemoet gingen. Als een heuse schatzoeker verkent ze Romeinse forten en ontcijfert ze oud-Egyptische rotstekeningen. In de zandstenen muur van een geschonden graftempel leest ze de namen van schatrovers: Edmonstone, 1819. LeTorzec en Ismael Bouchenape, 1820.

Ze beleeft hachelijke momenten. Zoals wanneer een kudde wilde kamelen, met daarin gevaarlijk agressieve mannetjes, hun pad kruist. ‘Met alleen mijn onderbroek aan ren ik naar het kamp’, schrijft ze in haar eerste boek, Een regen van eeuwig vuur. ‘Mijn revolver! Ik rommel haastig in de tassen om erachter te komen dat ik de traangaspatronen en losse flodders in Ain Tinin heb laten liggen.’ Als een bezetene zwaaiend met een zweep krijgt ze de kudde alsnog op afstand, al blijft die nog wel een dag lang om haar kampement cirkelen.

De woestijn test haar tot het uiterste – iets waar ze onbewust altijd naar op zoek blijkt te zijn geweest. ‘In de oneindige leegte, zoveel machtiger en grootser dan ik, kon ik eindelijk mijn grenzen echt verkennen. In traditionele culturen gebeurt dat via rituelen die vaak gevaarlijk zijn. In het Westen is er een gemis, een leegte, omdat mensen nooit écht verantwoordelijkheid hoeven te nemen, nooit op het scherpst van de snede hoeven te opereren. Terwijl je juist daar, op de rand van de chaos, het leven het volst ervaart. Als je volledig afhankelijk bent van de natuur, dan verandert er iets in je.’

Hoe dat volgens haar kan zonder direct de woestijn in te trekken? ‘Het zou al helpen’, zegt ze, ‘als we kinderen wat meer risico’s lieten nemen. Al die overbezorgde ouders met hun helmpjes en tuigjes…’

Zo lang als Baaijens en de woestijn onafscheidelijk zijn, zo plotseling is de betovering ook weer verbroken. Op een dag was het simpelweg ‘voorbij’, schreef ze in haar boek Zoektocht naar het paradijs, dat vorig jaar verscheen. Ze merkte het, noteerde ze, ‘aan irritaties over zaken die me eerder nooit ergerden of dwarszaten. Zandstormen, dagen die maar niet voorbij leken te gaan, het langzame voorstappen van de kamelen. Het bekoorde niet meer.’

Een diepe existentiële crisis dient zich aan, want: wat nu? ‘De somberte die bezit van me nam, was niet prettig’, schrijft ze, ‘maar ach, dacht ik toen nog, gewoon maar in die put zakken en me overgeven aan de vrije val. Maar na drie jaar tuimelen was de bodem nog steeds niet in zicht. Van rasoptimist en levensgenieter was ik gedegradeerd tot hulpeloos wezen.’

Totdat ze besluit tot een vlucht naar voren – ze gaat op zoek naar een nieuw eldorado. Een gebied groot genoeg om in te verdwalen, waar ze cultuur, taal noch religie kende, met een extreem klimaat. Zo kwam ze in 2007 terecht in het Siberische Altaj-gebergte, een wereld die dat ze omschrijft als ‘een mix van de Alpen en de Himalaya, waar het vier maanden per jaar zomer is, en de rest van het jaar ijzig koud’. Baaijens: ‘Het is daar schitterend. Rijke bossen vol paddenstoelen en varens, overal het geluid van klaterende bergbeken. Gletsjers. Beren, wolven, edelherten en een unieke flora.’ Niet voor niets staat het gebied op de door het Wereld Natuur Fonds samengestelde lijst van ’s werelds biologische hotspots.

Leerde Baaijens in de woestijn vooral zichzelf kennen, in de Altaj veranderde de manier waarop ze de wereld ervaart. ‘De Sahara leerde me dat niets vaststaat. Siberië leerde me dat er meerdere werkelijkheden bestaan. Vroeger was ik als de dood om de wetenschap los te laten als anker. God verhoede dat ik zo’n zweverige tuttebel werd met hennahaar. Nu zeg ik: veel grenzen zijn niet zo scherp als Westerlingen ze stellen. Een landschap is niet alleen wat de cartograaf ervan maakt, maar heeft ook allerlei onzichtbare lagen.’

Dat inzicht kijkt Baaijens af van de lokale bevolking in de Altaj, voor wie alles – de rivier, het bos, de bergen en al wat er leeft – even bezield is als zijzelf. ‘Daardoor behandelen ze de natuur veel zorgvuldiger dan wij. Wij ervaren de natuur vooral als iets externs, als een soort decor. Als je jezelf daarentegen beschouwt als integraal onderdeel van de natuur, hoe kun je die dan nog beschadigen?’

Het Westen, zegt Baaijens, denkt de waarheid in pacht te hebben, maar heeft feitelijk slechts een model daarvan omarmd: het wetenschappelijke. ‘Het oog heeft bijvoorbeeld extreem veel waarde gekregen in onze beeldcultuur. Maar als je andere zintuigen inschakelt, wordt je werkelijkheid veel rijker. Ik heb Ierse boeren bezocht die entiteiten ervaren op hun land, las over Ecuadoriaanse Indianen die zeggen te weten wat hun honden dromen. Als een hele cultuur iets ervaart dat ik niet zie, dan zeg ik niet meer: het bestaat niet.’

Voor de zoveelste keer staat ze op en verdwijnt ze in de keuken. Lang stilzitten is Baaijens niet gegeven. ‘Mensen definiëren alles vanuit hun eigen perspectief’, vervolgt ze als ze is teruggekeerd met verse thee. ‘Daarmee sluiten ze zich af voor de complexiteit van de werkelijkheid. Zelfs bomen blijken met elkaar te communiceren. Grenzen zijn aan het vervagen tussen ons en dieren, tussen ons en onze omgeving. Orale culturen leven daadwerkelijk in een andere werkelijkheid dan wij. Dat is me decennialang ontgaan.’

Bij de Soabesi in Papoea Nieuw-Guinea deed ze soortgelijke ervaringen op als in Siberië. In haar online nieuwsbrief schrijft ze daarover: ‘Ik ging mee het bos in, tekende verhalen op en vroeg de Soabesi het gebied in kaart te brengen. Het resultaat is een gebiedskaart met daarop rivieren, bomen, natuurwezens en plekken waaraan mythes zijn verbonden.’

Sinds kort is Baaijens ook in eigen land op ontdekkingsreis, middels haar nieuwe project Paradijs in de polder. Ze gaf er onlangs een lezing over in Pakhuis de Zwijger, een cultureel centrum in Amsterdam. Baaijens wil beleidsmakers, kunstenaars en wetenschappers bij elkaar brengen rondom haar onderzoek naar het Nederlandse land- schap. Daarin stelt ze vragen als: ‘wiens werkelijkheid telt? En wat zeggen cijfers níet?’

‘Door te ontregelen,’ zegt ze, ‘wil ik mensen verleiden tot een frisse kijk op de wereld om ons heen. Dat is belangrijk in deze maatschappij die alles wil duiden en vastleggen, terwijl tegelijkertijd zoveel mensen vage verlangens ervaren naar meer verbinding en zingeving. De Wadden zijn de laatste wildernis van Nederland, voor de rest is het een gemaakt landschap. We hebben van de natuur een schoothondje gemaakt. Wat heeft dat ons nog te vertellen?’

Eerder al heeft de officieuze kick-off van Paradijs in de polder plaatsgevonden: een nachtelijke groepswandeling in de Noord-Hollandse duinen. Ik wil uiteraard graag mee, maar om haar gasten niet te verstoren wil Baaijens er geen journalisten bij. Na afloop stuurt ze me een kenmerkend geestdriftige sms: ‘Bijzonder experiment in de duinen! Langzaam gelopen op blote voeten, weinig gesproken, de zintuigen gevoed. Mensen een tijd alleen gelaten in de duinen, daarna verhalen en wijn bij het kampvuur!’

In het Amstelpark zijn Baaijens en ik neergestreken op een bankje. Een tijdlang luisteren we alleen maar. Er zijn zóveel geluiden: allerlei voor mij niet thuis te brengen vogels, op grind knisperend schoeisel van wandelaars, overvliegende vliegtuigen, de overwaaiende tonen van een openluchtpiano die deel uitmaakt van een kunstproject. Baaijens begint te praten: ‘Als je vertraagt, ga je vanzelf meer ervaren. Trek je schoenen eens uit, dan kan je niet zo snel en voel je ook de aarde weer eens.’

Zoals wel vaker wisselt ze – oh ironie – razendsnel van onderwerp. Ditmaal naar de U-theorie, die stelt dat ons diepste innerlijk voor velen een blinde vlek vormt, terwijl we slechts vanuit daar een écht originele bijdrage kunnen leveren aan de wereld. Baaijens: ‘Voordat je kunt scheppen, moet je eerst leeg worden. Afdalen, langs de eerste poot van de U, naar die vormloze diepte waar in potentie alles aanwezig is. De meesten van ons durven dat niet, want we willen houvast. Maar juist in die oersoep manifesteert zich creatie, die vorm krijgt zodra je weer gaat stijgen, langs de tweede poot van de U. Daardoor arriveer je per definitie elders dan de plek vanwaar je begon aan je afdaling. Alle grote artiesten, kunstenaars en wetenschappers zullen dat beamen. Zij noemen dat inspiratie.’

Inspiratie is wat zijzelf in de wildernis vindt. ‘Die enorme lege landschappen waarheen ik trek, dat zijn zulke vormloze dieptes voor mij. Er zijn geen kaders, geen herinneringen aan hoe iets zou moeten zijn. Alleen maar totale, scheppende vrijheid. Ik voel me aangetrokken tot ongecontroleerde natuur. Natuur die een maatje te groot is voor de mens. Daarin voel ik me onbetekenend, maar tegelijkertijd groots. Een mooie paradox.’

Dat is het al helemaal omdat juist die woeste, potentieel gevaarlijke plekken haar een sprankelende levenslust hebben bezorgd die veel van haar leeftijdgenoten missen. ‘Als milieubioloog wilde ik de wereld redden’, grinnikt ze. ‘Nu is mijn missie alleen nog maar de verwondering terugbrengen. Met toverstokjes zwaaien. Mensen erop wijzen dat ze ook een ander perspectief kunnen innemen. Ik leef als Alice in Wonderland.’

Dan spot ze een konijntje, verborgen onder een struik. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Vertrouw jij maar op je onderbuik. En laat het me weten als ik iets voor je kan doen.’ En weg is ze. Op naar nieuwe avonturen.

Arita Baaijens publiceerde diverse boeken, waaronder Een regen van eeuwig vuur, Woestijnnomade en Zoektocht naar het paradijs. Haar boek Desert songs werd door Nederlandse reisboekhandels bekroond tot reisfotoboek van het jaar. Baaijens geeft regelmatig lezingen. Ook leidt zij groepsreizen, onder meer in september naar Terschelling (3-daags, onderdeel van Paradijs in de polder) en in april 2018 naar Marokko (11-daags).

Meer informatie: www.aritabaaijens.nl

The Optimist

The Optimist

The Optimist is een onafhankelijk opinietijdschrift over mensen en ideeën die de wereld veranderen.

Meer over The Optimist >

Reacties

Geef een reactie